 *************************************************************
De volgende ochtend tovert Mea opnieuw een floating disk en leggen Andre en Ruach samen Bruce erop. Roderick knielt bij Bruce zijn hoofd om gentle repose te casten. De tocht naar Greenhaven begint in stilte. De bossen zijn vredig, maar gespannen. De lucht ruikt naar aarde en vocht.
Na een halve dag op pad, wijst Andre naar de hemel.
"Daar! Iets vliegt. Groot."
Ollie duikt onder een tak. "Als dat een wyvern is, stem ik voor keihard wegrennen."
Mea tuurt omhoog. "Nee. Het is een adelaar. Geen roofdier... hij zoekt iets."
Een moment later: "Het is Jhods companion."
De adelaar cirkelt boven hen, dan daalt neer op een tak en steekt zijn poot naar voren—een brief is eraan vastgebonden.
Ruach maakt het los, vouwt het open en leest hardop:
Ruach, Roderick, allemaal—moge Erastils pijlen jullie beschermen. Moge deze vogel jullie op tijd bereiken. Greenhaven is... aangevallen. Ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen.
Er kwam iets uit het westelijke woud. Een monster. Gigantisch. Een combinatie van beer en uil, met klauwen als sikkels en... harnas. Harnas, Ruach. Het beest droeg leren studded armor alsof iemand het als krijger had opgeleid.
Het beest vernielde de akkers, vertrapte bomen, slachtte het vee af en trok dwars door de huizen heen. We hebben tientallen doden. Mensen die ik kende, mensen die ik genezen heb, met wie ik heb gejaagd.
Voordat het vertrok, bleef het plots staan. Het draaide zijn hoofd... alsof het iets hoorde. En toen verdween het in de heuvels naar het zuidoosten. Ik vrees dat het terugkomt.
Kom. Kom alsjeblieft. De mensen hebben jullie nodig. Ze hebben hoop nodig.
In Erastils naam—haast je.
—Jhod
**********************************************************
Een zware stilte valt over de groep.
Andre knarst zijn tanden. "Beer én uil én pantser? Dat klopt niet. Dat is tegen de natuur in."
Mea knikt. "Misschien een uilbeer... maar zoiets... luistert? Draagt harnas? Dat is geen beest meer. Dat is iets anders."
Ollie trekt zijn riem strakker. "Dus… geen rustige terugkeer naar Greenhaven, huh?"
Ruach rolt de brief op en stopt hem in zijn mantel.
"We gaan meteen. Geen getreuzel meer, Greenhaven heeft ons nodig. En Bruce ook. We moeten hem terugbrengen. En snel, maar deze vogel kan Jhod vinden – dat scheelt dagen."
Hij cast een spreuk, speak with animals, en vraagt de arend om een boodschap terug te dragen. De vogel knikt en Ruach pakt snel papier, inkt en een pen.
“Ik vraag Jhod om een raise dead te regelen via Restov, maakt niet uit hoe”
Hij schuift het papier in de koker en maakt het weer vast aan het pootje van de arend. De vogel wacht geduldig tot hij klaar is voordat het zijn vleugels losschudt, de lucht in springt en wegvliegt.
De groep zet het op een stevig tempo, harten zwaar maar vastbesloten. De bossen ruizen om hen heen, maar voor de dag uit is, is hun blik gericht op rook in de verte—en wat daar wacht.
*******************************
De geur van as hing zwaar in de lucht, lang voordat de poorten van Greenhaven in zicht kwamen. Over de velden aan de rand van het stadje lagen omgevallen hekken. Verwoeste boerderijen lagen als gespleten schalen in het landschap, hun daken weggesmeten, muren open alsof een reus met blinde razernij was gepasseerd. Op sommige plekken kringelden nog dunne rookpluimen omhoog – herinneringen aan vuur dat nét geblust was, of te laat werd ontdekt.
Toen het gezelschap dichterbij kwam, viel het hen op: de stilte. Geen geroep, geen marktkramers, geen spelende kinderen. Alleen een ijle wind die fluisterde tussen verkoolde houten balken en over stenen straten.
Bij het plein troffen ze mensen aan – niet gewond, maar leeg van oog. Verdwaasd. Als spoken in hun eigen stad. Sommigen huilden stilletjes, anderen keken wezenloos voor zich uit. Niemand sprak, tot een jonge vrouw op hen afrende.
“Jullie zijn terug!”
Het was Lindsey, de klerk en kroniekschrijfster van Greenhaven. Haar jurk was gescheurd, haar gezicht smoezelig van roet, maar haar ogen stonden helder. Ze begon meteen te praten, woorden als een waterval, opgejaagd door schrik en opluchting.
“Het was een uilbeer... maar geen gewone! Hij was dubbel zo groot als normaal – zo groot als een huis! En hij droeg pantser. Echt pantser! Leren platen, gespijkerd, alsof iemand hem had gekleed voor de oorlog. Hij stormde door de zuidelijke poort, maaide alles neer op zijn pad. Stallen, huizen, mensen... Hij leek niets te voelen. En daarna... hij draaide zijn kop, alsof hij iets hoorde. En toen liep hij weg. Richting de heuvels.”
Ze pakte Ruachs arm met trillende vingers.
“Jullie moeten hem volgen. Meteen. Voor hij terugkomt.”
In de tempel vonden ze Jhod Khavken, zweet op zijn voorhoofd, zijn handen rood van opgedroogd bloed. Hij knielde naast een jonge boer met een gebroken borstkas en mompelde een genezingsgebed. Toen hij hen zag, stond hij haastig op.
“Dank Erastil dat jullie er zijn. Ik heb... ik heb een spreuk kunnen regelen.”
Hij haalde een perkamentrol uit zijn tas, zorgvuldig opgerold en verzegeld.
“Raise Dead. Een zeldzaam cadeau – maar het kwam met een prijs. En het wordt er niet beter op als dat beest terugkeert.”
Hij keek hen doordringend aan. “We hebben jullie nodig. Nu.”
De sfeer in de tempel was gespannen. Buiten klonk het geritsel van bezige handen die puin ruimden en scherven verzamelden, maar binnen was het stil. Jhod stond tegenover de groep, de Raise Dead-spreuk nog in zijn hand geklemd, zijn ogen rood van slaapgebrek en zorgen.
"Jullie moeten gaan," zei hij zacht maar dringend. "Het monster is misschien weg, maar we weten niet voor hoelang. We kunnen dit niet nog eens doorstaan."
Ruach keek naar Bruce’s in doeken gewikkelde lichaam, dat nog steeds in de zachte gloed van Gentle Repose lag. Hij kneep zijn ogen even dicht, alsof hij het gewicht van de wereld op zijn schouders voelde drukken.
"We zullen gaan," zei hij, en Jhods ogen lichtten op — maar Ruach hief meteen zijn hand. "Maar niet vandaag."
Er ging een zachte zucht door de tempel. Ollie beet op zijn lip en zelfs Andre keek met gespannen kaaklijn naar hun leider.
"We halen Bruce terug." Ruachs stem was vast. "Geen jacht voor hij weer met ons meeloopt. En daarna... nemen we de tijd om te herstellen. Te trainen. We jagen dat beest niet op voordat we zeker weten dat we het aankunnen."
Jhod opende zijn mond om te protesteren, maar Roderick legde een hand op zijn schouder.
"We begrijpen je angst, priester. Maar als we sterven bij de achtervolging, dan heeft niemand er iets aan."
Ruach draaide zich naar Lindsey en de anderen die zich inmiddels bij de tempel hadden verzameld.
"Stuur de jagers de heuvels in. Laat ze het spoor volgen en me bijhouden waar het monster heen trekt. En als het eerder terugkomt..."
Hij liet zijn hand op het gevest van zijn zwaard rusten. "Dan zullen wij er klaar voor zijn."
******************************************************
Het was nacht wanneer alles klaar was voor de ceremonie. Een zachte regen tikte tegen de nieuwe glas-in-loodramen van de tempel van Erastil. Kaarslicht flikkerde in het gewelfd plafond. Midden in de grote hal lag Bruce, zijn lichaam gehuld in een eenvoudige lijkwade, zijn gezicht bleek en verstild in de dood.
Jhod stond aan het hoofdeinde van de houten tafel, zijn handen stevig om de heilige symbolen geklemd. Zijn stem klonk diep en vol overtuiging terwijl hij de woorden van de spreuk uitsprak, de oude magie oproepend die de sluier tussen leven en dood zou scheuren. De scroll of Raise Dead gloeide in zijn handen, de letters op het perkament lichten op als kleine sterren en vervagen één voor één terwijl hun kracht vrijkomt.
Mea hield haar adem in, haar vingers verstijfd om de rand van haar mantel. Andre stond met gebalde vuisten, zijn kaak strak van spanning. Ruach hield zijn blik op Bruce gericht, alsof hij wachtte op het moment dat zijn jonge vriend weer zou ademen. Zelfs Ollie, normaal klaar met een spottende opmerking, stond stil, zijn ogen groot en vol verwachting.
Een warme, gouden gloed verspreidde zich vanuit Jhods handen en omhulde Bruce als een sluier van zonlicht. De tempel vulde zich met een zacht, hemels gezang, alsof onzichtbare stemmen het gebed van de warpriest versterkten. De geur van dennennaalden vulde de lucht en de kamer trilde van goddelijke energie, en plots—een schok.
Bruce hapte naar adem.
Zijn lichaam schokte, en zijn ogen vlogen open, verwilderd en ongericht. Hij snakte naar lucht als een drenkeling die net uit een kolkende zee werd getrokken. Zijn hand greep naar zijn borst, naar de wond die er niet langer was, maar waarvan de herinnering nog brandde.
"Welkom terug, vriend," klonk Jhods stem, zwaar van vermoeidheid maar doordrenkt met opluchting.
Bruce knipperde, zijn ademhaling schokkerig. Zijn blik vond die van zijn metgezellen—hun gezichten een mengeling van vreugde, opluchting en pure, rauwe emotie. Hij slikte.
"De volgende keer... laat mij niet zo blindelings aanvallen – zeg dat ik eerst naar een plan moet luisteren ofzo," mompelde hij schor, een flauwe grijns op zijn lippen.
Lachend en zuchtend van opluchting verzamelde de groep zich om hem heen, hun hartslag nog bonzend van de magie die net was voltrokken. Bruce was terug. En er was werk aan de winkel.
|